Bomen die van oorsprong in het Zuid-Hollandse landschap voorkomen zijn de wilg, de els, de es en de populier.
De meest bekende knotboom is wel de knotwilg. Een knotwilg is geen natuurlijke boom. Hij ontstaat wanneer de top uit een schietwilg gezaagd wordt. De boom gaat hier niet dood van; zolang de wortels nog in de grond zitten, pompen die nog sappen naar boven en kan de boom weer uitlopen en nieuwe takken vormen. De boom kan weer doorgroeien, maar krijgt zijn natuurlijke vorm niet meer terug. De plaats waar ooit het knotten begonnen is, blijft een zwakke plek. Als de takken zo’n 5 jaar doorgegroeid zijn, worden ze zo zwaar dat ze bij een flinke storm gemakkelijk afbreken.
Hierbij kan een heel stuk stam uitscheuren en de kans is groot dat de boom dit niet overleeft. Om te voorkomen dat de knotwilg met zijn karakteristieke gestalte uit het landschap zou verdwijnen, is het dus noodzakelijk om hem te blijven knotten.
Voor het knotten geldt dus: “Eens geknot, altijd geknot”
Omvat een geslacht van plm 160 soorten, verspreid over het gehele noordelijke halfrond, van kleine kruipende struiken tot hoge bomen toe. De schietwilg is bekend als knotboom. Deze wordt voornamelijk op de grienden gebruikt, evenals de katwilg en de amandelwilg.
Wilgen zijn snelle groeiers en hebben grote lichtbehoefte. Wanneer men een dikke afgezaagde tak (een poter) in de grond zet, vormt hij snel wortels. Afzetten (knotten) en snoeien (stikken) verdraagt de wilg goed, tenminste wanneer dat gebeurt in de periode dat de sapstroom stilstaat; dat is van begin november tot eind maart.
Belangrijkste kenmerk van de schietwilg is dat de tak tot aan de twijg is te volgen.
Silhouet: kroon onregelmatig met zware rechte sterk omhoog lopende takken, met aan de uiteinden soepele dunne twijgen.
Knoppen: liggen spiraalsgewijs vlak tegen de twijgen (dus niet afstaand).De punt is tegen de twijg aangedrukt. De knop aan het eind is vaak verdord. De knoppen hebben slechts één schub waardoor ze geheel omhuld worden.
Stam: Onregelmatige structuur, veel diepe groeven, onderbroken door schorsrichels.
De Els (Alnus glutinosa en Alnus incana)
Inlandse boom die men meestal langs de waterkant vindt. Ze worden gebruikt in onderbeplantingen, hakhout, windsingels en houtwallen. Bij elzen is het kern- en het spinthout gelijk van kleur. Vers hout van de A.glutinosa is roomkleurig, maar blootgesteld aan de buitenlucht krijgt het vaak een opvallende oranjebruine kleur, die later weer verdwijnt. Door de vroege bloei met katjes (in februari) en de vruchtdracht (elzenproppen) hebben elzen grote sierwaarde.Silhouet: Een gelijkmatig beeld van veel horizontaal lopende takken met daarin veel elzenproppen; de vruchtjes van vorig jaar waar mezen zich in de winter mee voeden. Knop: Verspreid geplaatst langs de twijg, paars, kleverig en onbehaard, op steeltjes.Stam: Schors bij oudere bomen donkergrijs met lichte groeven.
De Es (Fraxinus)
Essen zijn snelgroeiende bomen met tegenover elkaar staande knoppen en bladeren.
De eindknop is meestal groter dan de zijknoppen. De schors van de boom is lange tijd glad (grijs) maar op latere leeftijd ondiep gegroefd. Het blad is meestal oneven geveerd en opgedeeld in 11 of 13 kleine blaadjes. De vruchten (nootvruchten) zijn gevleugeld en zitten in grote pluimen bijeen. Ze blijven lange tijd aan de boom vastzitten. Het kern- en het spinthout is wit, soms geelwit van kleur.
Silhouet: slanke boom (35 m) met open, hoog beginnende kroon. Takken wijzen schuin omhoog.
Twijgen: veelal als een duidelijke lus omhoog gericht. In de winter zijn essen te herkennen aan de harde, zwarte knoppen die in tegenoverstaande paren langs, en met drie bijeen, aan de top van de loten staan.
Stam: Glad en grijs; bij oudere bomen regelmatige groeven.
De Populier(Populus)Er zijn veel soorten populieren die geen opvallende kenmerken gemeen hebben. De wijze van vertakken is zeer willekeurig. De bladeren hebben een lange steel.
In onze regio zie je vaak de Italiaanse populier, een variëteit van de Europese zwarte populier.
Silhouet: smalle, hoge spoelvormige kronen. Bij de meeste boomsoorten is er één hoofdloot, namelijk de bovenste die recht omhoog groeit. De lagere loten vormen de zijtakken. Maar bij de Italiaanse populier lijken alle takken zich tot hoofdloot te willen ontwikkelen. Ze staan evenwijdig aan elkaar en recht omhoog gericht. Het hout is hierdoor relatief waardeloos omdat elke zijloot een knoest of kwast vormt. Ze worden dus in hoofdzaak aangeplant als windkering.